Cultuuronderwijs houdt zich bezig met de reflectie op Cultuur - transcriptie
Dat verschil pakken we aan met verschillende strategieën. We kunnen op verschillende manieren daarmee omgaan. De eerste twee, die zijn vrij simpel.
Eén heb ik al genoemd, dat is ontkennen. Doen alsof het er niet is. Dat kan heel lang goed gaan, maar het gaat uiteindelijk nooit goed. Je kunt heel lang de werkelijkheid ontkennen, maar op een gegeven moment komt die werkelijkheid als een tsunami over je heen, en dan moet je wel.
En de andere manier, daar zult u misschien ook wel aan gedacht hebben, die ligt in het verlengde van ontkenning, dat is vernietigen. Agressie, woede, boosheid die in je opkomt als dingen niet gaan zoals je had verwacht. Dat is een hele normale reactie, 'wat een onzin'. Wat een onzin, ik wil hier niks mee te maken hebben, weg ermee.
Er zijn ook meer productieve manieren om ermee om te gaan en die wilde ik nu bespreken. En dat is dan het tweede zwaartepunt van de 'Cultuur in de Spiegel'-theorie. Het eerste zwaartepunt is dus die theorie van ontkoppeling, verdubbeling met alles wat daaruit volgt. Het tweede deel van de theorie zijn eigenlijk de strategieën waarmee we met dat verschil omgaan. Die strategieën zijn beperkt, het zijn er maar vier, die heeft u ook in dat boekje dat rondgedeeld is. Ze zijn logisch met elkaar verbonden, ze zijn systematisch. Het is niet willekeurig. Ze hangen met elkaar samen, die vier strategieën.
Je kunt het als volgt visualiseren, dat lijkt een beetje op het schema in het boekje. Het heeft te maken met twee dingen. We hebben twee typen herinneringen in ons systeem.
Het eerste type herinnering zijn zogenaamde semantische herinneringen of abstracte herinneringen. Dat zijn bijvoorbeeld de herinneringen die u heeft aan taal. U weet wat het woord 'taal' betekent, u weet ook wat twee plus twee is, maar u weet niet meer wanneer u dat ooit geleerd heeft. U heeft geen herinnering aan wanneer u het woord 'taal' geleerd heeft, u weet dat gewoon. Hetzelfde geldt voor geografische en biologische kennis, dat noemen we het semantische geheugen. Dat is een geheugen voor abstractere kennis.
Daarnaast heeft u ook een zogenaamd episodisch geheugen. Dat episodisch geheugen is uw geheugen voor concrete herinneringen. Bijvoorbeeld plaatsen waar u geweest bent die u nog meteen voor u ziet. Daar heb ik gewandeld, daar heb ik gereden, ik zou er zo weer heen kunnen rijden, ik heb dat nog precies in mijn hoofd. Of gebeurtenissen in uw jeugd, in het afgelopen jaar, vaak dingen die traumatisch waren en dat kan positief en negatief zijn. Dingen die veel indruk op u gemaakt hebben, dat weet u nog precies, dat heeft u nog in uw hoofd. Dus semantische en episodische herinneringen, twee typen herinneringen.
En daarnaast… werken onze hersenen en niet alleen die van ons, maar van alle levende wezens, op twee manieren. Namelijk: aan de ene kant laten wij de werkelijkheid op ons inwerken. Dus we passen onze hersenen aan aan wat er om ons heen is, dat heet accommodatie. De zintuigen nemen dingen waar en wij passen ons daaraan aan. Als we dat niet zouden doen, zouden we niet kunnen waarnemen, dan zouden we alleen maar dingen fantaseren.
Maar omgekeerd kunnen we ook de omgeving aan ons denken aanpassen. We kunnen de omgeving veranderen. We komen hier binnen, alle tafels staan op rijen en we denken: dat willen we niet, het is gezelliger als we in een vierkant zetten. Dus we gaan de tafels veranderen, dat is assimilatie. Je assimileert de werkelijkheid naar je gedachten.
Je kunt ook binnenkomen en denken: o, de tafels staan nu recht. Nou, dat is dan zo. Dan accommodeer je, zou je kunnen zeggen.
Je zult ook meteen zien, je hebt mensen die meer geneigd zijn te accommoderen en ook die meer geneigd zijn te assimileren. Mensen die accommoderen, passen zich aan. Mensen die assimileren, passen de werkelijkheid aan. Die gaan denken: ik ga dat veranderen en andersom doen.
Ik weet niet of u ze ook kent, maar ik ken mensen die, als je de tafel gedekt hebt, het altijd weer een beetje anders doen. Dat is het assimilerende type, denk ik altijd. Ze moeten toch even het gevoel hebben dat zij degenen zijn die de tafel gedekt hebben. Enzovoort, dus het zijn twee richtingen.
En het is ook weer heel logisch dat die twee richtingen elkaar in evenwicht moeten houden. Je kunt je goed voorstellen, als je alleen maar assimileert, dan zet je op een gegeven moment de hele werkelijkheid naar je hand, dat kan niet. Mensen die last hebben van schizofrenie, hebben de neiging om dat te doen. Voortdurend alles naar hun eigen denken omzetten, dat is niet houdbaar. Omgekeerd, als je altijd alleen maar accommodeert, dan verandert er nooit wat, dan pas je je alleen aan en gebeurt er niks.
Omgaan met de werkelijkheid, en dat is heel mooi beschreven door Jean Piaget, dat is adaptatie. En adaptatie is eigenlijk het evenwicht tussen accommoderen en assimileren. De werkelijkheid op je in laten werken en de werkelijkheid beïnvloeden.
In het boek Cultuur², het basisboek voor primair onderwijs, heb ik het verschil tussen Griekse en Romeinse legerkampen als voorbeeld genomen.
Als je op Google 'Romeins legerkamp' invoert, dan krijg je gewoon meteen een plaatje, ook nu nog, in 2020. Er komt een plaatje van hoe Romeinen hun legerkamp bouwden. Dat deden ze namelijk overal in Europa op dezelfde manier. Ze hadden een idee: dit is een goed legerkamp, zo ziet dat eruit. En of ze nou in Noord-Engeland zaten of in Noord-Afrika, ze bouwden dat op dezelfde manier en daarom kunnen wij die plaatjes nog steeds opzoeken. Dat is bij uitstek assimileren. Zij dachten: zo is het goed, bam, dat zetten we neer.
Als je 'Grieks legerkamp' opzoekt, dan vind je niks. Dat staat niet op Google, want dat bestond niet. Want als de Grieken een legerkamp opbouwden, dan keken ze om zich heen: daar heb je een rivier of de zee en de bergen. De vijand zit daar, dus dan kunnen we het het best zo doen. Dus ieder legerkamp was anders. Dat is bij uitstek accommoderen. Het legerkamp veranderde mee met de omgeving waarin ze zaten. Dat is een heel mooie illustratie van het verschil tussen assimileren en accommoderen.
Als je die twee dingen samenneemt, dus twee typen herinneringen en twee typen beweging van ons denken, dan krijg je vier strategieën. En dat zijn de vier strategieën die samen de menselijke cultuur uitmaken.
Dat is ten eerste het meest eenvoudige. Wat we in 90 procent van de gevallen doen, dat is ons aanpassen aan de werkelijkheid, waarnemen, gewoon zoals het concreet is. En we doen dat door overeenkomsten waar te nemen. Dat doet u nu ook. U ziet voortdurend dat de dingen kloppen zoals u ze verwacht had. Ze zijn wel een klein beetje anders, maar niet heel ingrijpend anders. Dat is waarnemen, waarnemen van overeenkomsten.
Maar we kunnen ook… zelf gaan bedenken wat we zouden kunnen maken, wat we zouden kunnen doen, hoe we het anders kunnen doen. Bijvoorbeeld een andere hoed opzetten of ergens anders langs gaan lopen. Dat is het principe van verbeelding. Verbeelding is met concrete herinneringen die je hebt, gaan spelen.
Je zou kunnen zeggen, evolutionair gezien, de overgang van waarnemen naar verbeelden is waarschijnlijk gebeurd door fouten te maken. Je dingen anders herinneren dan ze waren. Niet omdat je dat met opzet doet, maar omdat je dingen door elkaar haalt. Dat is het begin van verbeelding. Het begin van verbeelding is de foute herinnering. Denken dat iets zo was, maar het was eigenlijk zo, omdat je dingen verkeerd met elkaar bent gaan verbinden. Als je dat vermogen gaat uitbuiten, dan krijg je verbeelding. Ik zou dit ook met dat kunnen verbinden. Of die bijl zou ik op een langere stok kunnen zetten of ik kan hem misschien wat scherper maken. Dat betekent dat je het eerst moet bedenken. Je moet het eerst in je hoofd hebben en dan kun je de werkelijkheid gaan aanpassen. Alles wat we om ons heen zien wat niet natuur is, is de vrucht van verbeelding. Gebouwen, kleding, gedragsvormen, dat is allemaal verbeeld, bedacht door iemand.
Dit is allebei episodisch, dus concreet. Aan de ene kant motorisch, dingen maken, de werkelijkheid naar je hand zetten en aan de andere kant sensorisch, waarnemen, de werkelijkheid zoals die is.
Dan gaan we naar de abstracte kant. We bewegen zo. Dan krijgen we dus de werkelijkheid naar je hand zetten, maar nu met abstracte herinneringen.
Het belangrijkste daarvan is conceptualiseren. Interpreteren, categorieën gebruiken. Dit is een vergaderzaal, u bent Vlamingen, ik ben Nederlander, dit is een vrouw, dat is een man et cetera. We gebruiken taal en begrippen om de werkelijkheid te ordenen. Die ordening leggen we aan de werkelijkheid op. Die categorieën bestaan niet, als je om je heen kijkt, zie je nooit een categorie lopen.
Die gebruik je om een heleboel verschil, verschillende mensen, dingen en situaties onder één paraplu te brengen. Dat is heel handig. Met een concept elimineer je eigenlijk enorm veel verschil. Al het brood wordt brood. En alle gebak wordt gebak. Als je eenmaal het begrip gebak hebt. Dat is een hele efficiënte manier om de werkelijkheid te ordenen en afhankelijk van de conceptualisering kun je zeggen dat je in een andere werkelijkheid leeft. Die is afhankelijk van hoe je ze conceptualiseert.
En dan de laatste strategie, ik geef zo nog wat meer concrete voorbeelden. Analyse van structuren. Dat is ook met abstracte herinneringen, maar nu probeer je de werkelijkheid waar te nemen. We zitten weer op het niveau van het sensorische. De werkelijkheid waarnemen. Maar niet meer in termen van concrete gebeurtenissen, maar in termen van abstracte structuren of systemen. Bijvoorbeeld, u bent hier allemaal, u bent allemaal verschillend, maar je zou ook naar u kunnen kijken in termen van mensen. Hier zitten een bepaald aantal mensen en die zijn allemaal als mens hetzelfde. Dezelfde structuur, hetzelfde principe, hoewel ze aan de buitenkant er verschillend uitzien.
Dus we hebben vier strategieën om met dat verschil om te gaan. Overeenkomsten zien, mogelijkheden verbeelden, categorieën opleggen en structuren ontdekken. En wel in die volgorde. Dit is de orde die erin zit.
Het begint altijd met de waarneming, daar bouwt de verbeelding op voort, de verbeelding is nodig om concepten te kunnen maken. Die concepten zijn abstract en die worden vervolgens weer gebruikt om naar de werkelijkheid te kijken.
Een concreet voorbeeld om het even wat uit te werken. U moet nu even doen alsof dit geen plaatje is. Want dat klopt natuurlijk niet. U moet even doen alsof u een paard ziet. In de wei. Dat is weer handig, dat kan ook weer dankzij die verbeelding. U ziet een paard, het is totaal vanzelfsprekend, maar ik ga het toch zeggen. U ziet een paard, u herkent het meteen, u weet dat het een concreet paard is en u weet ook dat dit een ander paard is dan alle andere paarden die u ooit gezien heeft. Dat is het idee van waarnemen en dat is absoluut geen probleem. U ziet gewoon dat paard en denkt: o, ja, paard. Klaar.
Nu beweeg ik naar boven. Verbeelding van mogelijkheden. Ik hou het bij het thema paard. Een gemaakt paard. Ook voor niemand een probleem, dat ziet u meteen. Het is een paard, maar een gemaakt paard. Je weet meteen dat het een bepaalde functie heeft, het is met een doel gemaakt, met die wieltjes. Dat vindt u ook niet gek, een paard op wieltjes, natuurlijk. Dat is leuk, daar kun je mee spelen, maar iemand heeft wel ooit moeten denken: ik ga wieltjes onder aan die poten maken. Ooit heeft iemand een heel geniaal idee gehad: dat is leuk om mee te spelen. En die had natuurlijk een ander idee: een paard-en-wagen, een kar met wielen. Hé, je hebt een paard, zou je… Dat is verbeelding. Niet spectaculair nu, maar als je terugdenkt naar de eerste die dit bedacht heeft, toch wel tamelijk geniaal.
Nu gaan we door naar linksboven. Dat is niet moeilijk om te raden wat daar gaat verschijnen. Namelijk gewoon het begrip 'paard'. En dan zie je ook meteen waar ik altijd de nadruk op leg. De eerste twee, waarnemen van overeenkomsten en verbeelding, zijn eigenlijk universeel. Iedereen overal op de wereld herkent zowel het paard als het speelgoedpaard.
Taal niet meer. Taal werkt alleen maar voor degenen die tot de groep behoren die die taal gebruikt. Dat is heel interessant, taal creëert groepen. Wie de taal kent, hoort bij de groep, wie de taal niet kent, hoort niet bij de groep. Het is eigenlijk de enige van de vier strategieën die dat zo sterk doet. Als je er filosofisch over nadenkt, er is al veel gesproken over wat taal eigenlijk doet met cultuur. Een van de sterkste dingen die taal doet met cultuur, is mensen groeperen. Het maakt mensen tot groepen en dat doen die andere drie strategieën veel minder. Je kunt wel zeggen: wij horen bij de groep die hobbelpaardjes zo maakt, en twee dorpen verderop maken ze ze anders, met grotere wielen. Maar dat neemt niet weg dat we ze nog steeds kunnen herkennen. Terwijl als je de taal niet kent, houdt het op.
En dan gaan we naar links beneden, de analyse van structuren. U weet waarschijnlijk wat daar gaat verschijnen. Nee? Ik hoop dat u wel zegt: O, ja, natuurlijk.
Abstract, maar wel accommoderend. De structuur van het paard, de structuur die alle paarden met elkaar delen. Om dit te kunnen ontdekken en daar ga ik straks misschien nog iets over zeggen, om dit te kunnen ontdekken, moet je wel eerst dit hebben. Je moet eerst over paarden kunnen denken als een algemene categorie, dankzij het woord, en vervolgens ga je kijken in de natuur of je die algemene categorie ook kunt zien, of je die kunt waarnemen. En het interessante is, als je een algemene categorie waarneemt, dan zie je structuur. Ik realiseer me dat dit heel ingewikkeld is, maar het is zo, u moet me even geloven. Als je een algemeen begrip gebruikt om naar de werkelijkheid te kijken, dan verschijnt in die werkelijkheid structuur. Ja?
Ik ging ervan uit dat er een zekere lijst van eigenschappen ging komen, zowel voor de waarneming als voor de verbeelding. Als ik nu kijk naar deze structuur, dan gaat die niet meer op voor de verbeelding.
Nee, klopt. Kijk, een belangrijk ding is, deze vier vaardigheden bouwen op elkaar voort. Ook om een skelet te bedenken, heb je een zekere verbeelding nodig. Want je moet namelijk je kunnen voorstellen dat er zoiets als een skelet in dat paard zit. Maar het uiteindelijke doel van dat skelet is om iets te laten zien wat er is, dus niet wat verbeeld is, niet het maken. Dat is belangrijk, analyse is niet iets maken, analyse is iets ontdekken. Daarom is het geen verbeelding, uiteindelijk. Je hebt wel een zekere verbeelding nodig. Je zou kunnen zeggen, deze drie stappen zijn de ladder die je nodig hebt om daar te komen. Maar uiteindelijk is dat wel iets anders.
Ik weet niet of dat verhelderend is, maar je zou kunnen zeggen als je eenmaal het abstracte begrip hebt als je hiernaartoe beweegt, dan beweeg je als het ware terug naar de werkelijkheid. Je hebt de werkelijkheid gecategoriseerd, je hebt gezegd: Dat zijn paarden. Vervolgens ga je kijken of er ook echt paarden zijn.
De lijst van eigenschappen zit eigenlijk bij conceptualiseren. Bijvoorbeeld hoeven, manen…
Ja, precies.
Hier zitten de lijsten. Het is ook heel leuk als je kijkt naar de ontwikkeling van de cultuur, dan zie je dat als deze strategie in de cultuur domineert, dan krijg je lijstjesculturen. Dat is heel interessant. Bijvoorbeeld in de 18e eeuw, dat is een heel sterk conceptuele cultuur. Dat is ook het begin van de taxonomie in de biologie. Dus eerst lijstjes maken en vervolgens gaan kijken, dat gebeurt dan in de 19e en 20e eeuw, of die lijstjes ook overeenkomen met de werkelijkheid. Wat vaak gebeurt, is dat als je van deze stap naar deze gaat, dan blijkt deze niet te kloppen, dat is ook interessant. Dan heb je een begrip 'flogiston' of 'ether' en dan ga je hiernaartoe en dan zie je dat er nergens flogiston is, het bestaat niet. Hier kun je heel veel bedenken. Hier kun je eenhoorn opschrijven, maar hier vind je hem niet.
Ieder van die vier strategieën, en ook dat staat in het boekje, heeft z'n eigen drager, z'n eigen medium.
En dat is ook wel bijzonder voor Cultuur in de Spiegel, wij zeggen dat je eigenlijk maar vier typen media hebt. Alle media die wij onderscheiden, kunnen herleid worden tot vier basistypen.
Namelijk het lichaam, wat je nodig hebt om waar te nemen. Artefacten, alles wat gemaakt is, verbeelding. De verbeelding wordt gedragen door dingen die gemaakt zijn, van een eenvoudig brood tot een deeltjesversneller. Het conceptuele wordt gedragen door het medium taal en de analyse wordt gedragen door grafische tekens.
En de stelling is dus: dit is het ook. Dit is het, alle media die wij kennen, zijn combinaties van deze vier. Want wat je ook ziet, iedere keer als er een nieuw medium bijkomt in de evolutie, dan gaat dat medium gebruikt worden om het medium dat er al was, ook opnieuw te vormen. Je hebt de waarneming, dan komt de verbeelding erbij. Verbeelding betekent dingen maken, maar die verbeelding wordt meteen gebruikt om het lichaam als een artefact te behandelen, dan krijg je dans. Het lichaam wordt iets waarmee je iets kunt maken. Op het moment dat taal erbij komt, dan krijg je meteen verbeelde taal, verhalen die verteld worden et cetera. En op het moment dat grafische tekens erbij komen, dan wordt taal grafisch. De geschreven taal, symbolen et cetera.
Dus je ziet dat iedere keer als er een medium bijkomt, het geheel complexer wordt omdat alle eerdere media meegenomen worden in die nieuwe ontwikkeling.
En dan, dit is de laatste van deze serie.
Even kijken, nee, zo.
Die vier strategieën en die vier media die wij onderscheiden, die gebruik je niet alleen om de werkelijkheid mee te interpreteren, vorm en betekenis te geven, die gebruik je ook voor dat zelfbewustzijn. Dus ook de reflectie, het zelfbewustzijn. Ik heb net gezegd: Mensen zijn in staat tot zelfbewustzijn, zijn in staat om zichzelf te herinneren, zichzelf te bedenken. Daar gebruiken we diezelfde vier strategieën voor.
We kunnen onszelf waarnemen, dat lijkt me evident.
We kunnen onszelf verbeelden. We kunnen ons voorstellen dat we ergens naartoe gaan. Denk aan romans, verhalen, films et cetera, we kunnen ons iets verbeelden.
We kunnen over onszelf denken in termen van begrippen en concepten. Dan moet je denken aan religie, filosofie… waardes, normen.
En we kunnen onszelf analyseren zoals ik nu doe in cognitiewetenschap.
Dus dat zelfbewustzijn komt voor in diezelfde vier vormen.
En daarmee hebben we dus ook een plaats voor kunst en amusement omdat dat eigenlijk de vorm is waarin we over onszelf nadenken. Ik moet het anders zeggen: waarin we op onszelf reflecteren, het hoeft niet nadenken te zijn. Op onszelf reflecteren door verbeelding. En met verbeelding bedoel ik dus echt door dingen te maken. We verbeelden onszelf, we maken iets om op onszelf te reflecteren. Dat kan een verhaal, dans, muziek, theater en alle tussenvormen zijn.
Het is interessant om je af te vragen wat dan het verschil is tussen kunst en amusement, want die grens is helemaal niet scherp. Maar je zou grofweg kunnen zeggen dat het verschil is dat… In die zelfverbeelding kan de nadruk meer liggen op wat mensen doen, het handelen en de nadruk kan meer liggen op het bewustzijn, op hoe mensen denken en hoe mensen de werkelijkheid betekenis geven en interpreteren.
Dat onderscheid tussen nadruk op handelen en nadruk op bewustzijn ligt ten grondslag aan het onderscheid dat wij maken tussen amusement en kunst. Dat is dus geen waardeoordeel. Je hebt slecht amusement en goed amusement en je hebt slechte en goede kunst. Maar er is een soort verschuiving. Het kan ook in elkaar overlopen, natuurlijk. Er zijn heel veel werken van de verbeelding waarvan je moet zeggen: het is zowel amusement als kunst. Maar als de nadruk meer op de handeling ligt, op het verbeelden van de handeling, denk aan een krimi of een love story, dan gaan we richting amusement. Ligt de nadruk meer op het bewustzijn, hoe mensen de werkelijkheid betekenis geven, dan gaan we meer richting wat we kunst zouden kunnen noemen. Ik weet dat het gevaarlijk is om die termen te gebruiken. Het idee erachter is dat het verschil er kan zijn, afgezien van hoe je dat verder noemt. Je kunt in de verbeelding meer de nadruk leggen op het handelen of op het bewustzijn. Jerome Bruner, een Amerikaanse psycholoog, heeft een mooi boek geschreven in de jaren 80, 'Actual Minds, Possible Worlds'. Daarin zegt hij: In verhalen heb je de realm of action en de realm of consciousness. Dat is eigenlijk wat ik hier bedoel.
Misschien is het een goed moment om even te pauzeren, want hiermee zijn we uitgekomen bij waar cultuuronderwijs over gaat. Cultuuronderwijs gaat hierover. Dit is wat het cultuuronderwijs onderscheidt van alle andere richtingen in het onderwijs, natuurkunde, biologie, gedragswetenschappen. Wij houden ons bezig met de reflectie op cultuur, religie, filosofie, kunst, nieuws, wetenschap, et cetera. Dus cultuuronderwijs is onderwijs in cultureel bewustzijn. In het cultuuronderwijs, dat zijn dus al die vakken die zich bezighouden met die reflectie, leren leerlingen te reflecteren op hun eigen cultuur en op de cultuur van anderen met behulp van verschillende vaardigheden en in verschillende media.