Mustafa Kör - transcriptie
Het probleem in het nijverheidstechnisch onderwijs is meestal dat mensen veronderstellen dat leerlingen die daar zitten, eigenlijk weinig of geen talent voor taal hebben, geen aanleg, geen interesse. We hebben geprobeerd om dit probleem aan te kaarten en te laten zien dat mensen die daar zitten, wel degelijk talent voor taal hebben.
Oorlog spelen vonden David en Aaron geweldig leuk.
Ze bouwden hun forten uit zand en water,
hun bommen uit zeewier en schelpen.
David werd zo zwaar,
de bodem trok hem naar zich toe,
Aaron zwom in volle paniek naar de kust.
Oorlog leek op een feest,
vraag maar aan Aaron
of het echt zo leuk is geweest.
Het project Dichter in Residentie ontstond eigenlijk door een vraag van CANON Cultuurcel van het Departement Onderwijs die graag met leerlingen aan de slag wou gaan met een heuse dichter of schrijver die op school leerlingen kwam begeleiden. Eigenlijk om hen wat meer met poëzie, taal, literatuur bezig te laten zijn. Vandaar ook dat Mustafa Kör, de dichter die het project begeleid heeft, heel blij was, omdat hij zelf ook een technische achtergrond had, dat hij in een niet vanzelfsprekende richting leerlingen kon begeleiden rond taal.
Als je in die amour fou duikt die literatuur heet, dan is het bijna onvermijdelijk dat vroeg of laat poëzie jouw pad gaat kruisen. Ik heb, denk ik, mij al eens laten ontvallen dat poëzie de onderbuik is en proza is ratio. Ik heb wel iets met de onderbuik, namelijk gutfeeling, de dingen des levens.
Poëzie kan een momentopname zijn die je hele leven overhoop kan gooien. Ik ga door het leven als mindervalide, andersvalide, gebroken man, letterlijk. Je ontkomt niet aan het feit dat die inherent met mekaar verbonden zijn, dat gegeven van mij in de rolstoel en de literatuur.
Tot mijn 25e was ik waarschijnlijk wel eens op een verwaaide dag in een bib gestapt, maar om er ook zo snel mogelijk weer uit te vertrekken. Sinds ik op mijn 25e de taal en de literatuur heb ontdekt, ga ik niet liever dan naar een bibliotheek waar ik soms uren kan snuffelen en vergeelde boeken kan hanteren en er zelfs aan ruik. Poëzie geeft je vleugels omdat lichaam en ratio er dan niet meer toe doen.
Voor ik tot stadsdichter van Genk werd benoemd, had ik nog nooit laat staan een gedicht geschreven of iets met poëzie gedaan. En ik vond dat een hele mooie uitdaging die ik graag wilde aangaan, en daar is het zaadje gelegd. Daar ontstond iets en het heeft mij nooit meer losgelaten.
Toen mij initieel de vraag gesteld werd om een aantal weken op een school in Tessenderlo 'dichter in residentie' te zijn en toen uit de bus kwam dat het een technische school was, waar je per definitie weet dat ze niet het meest kunst- en cultuurminded groepje zijn, herken je jezelf natuurlijk ook een stukje daarin. En dat is alleen al de reden geweest waarom ik het wel wilde doen.
Alle films zijn al bekeken,
alle spelletjes zijn al uitgespeeld,
alle vrienden zijn op vakantie en ik zit thuis.
Met mijn voeten omhoog in mijn pyjama.
Ik staar voor me uit,
bedenk wat ik nog kan doen.
Eten maken, wandelen, fietsen.
Daar heb ik echt geen zin in.
Ik draai me om en ik ga nog wat nadenken.
Zodra ik voor die klas kwam en me voorstelde, las ik een gedicht voor van Lévi Weemoedt, een heel cynische met een sarcastische ondertoon dichtende schrijver, dichter uit Nederland. En je ziet dan natuurlijk de ogen draaien van: wie is dat, wat komt hij hier doen? Waarmee ik wilde aantonen: this is not your average school day.
Mustafa had echt aangedrongen op een niet-schoolse context. Niet te veel klaslokaal, niet te veel formaliteit. Mustafa heeft een aantal klasgedichten gemaakt met hen, hij heeft een aantal individuele gedichten verzameld. En je merkt dan toch in de reacties van de leerlingen dat ze zeggen: Oké, we hebben toch wel wat meer woordenschat geleerd, wat meer diepgang gekregen.
Moeder kookt soep in de keuken.
De geur sijpelt de living in.
Ik speel met een slinger treintjes.
De lessen van Mustafa waren eigenlijk niet echt lessen, maar meer workshops. We mochten allemaal zelf schrijven over iets waar we zelf over wilden schrijven. Het kon over van alles en nog wat gaan. Dat heeft Mustafa ons geleerd, dat we niet in hokjes moesten denken, maar heel ruimdenkend konden zijn. Die lessen hebben er wel voor gezorgd dat ik beter mooie zinnen kan schrijven. Dat heeft vooral nut in teksten. Bij het spreken ook wel lichtjes, maar het ging vooral over het schrijven en daar kan ik nu mooiere, samenhangendere teksten maken.
Poëzie is eigenlijk ook wat er in je hoofd zit. Schrijf dat op. Think simple. Dat was het motto van Mustafa. Bijvoorbeeld niet in je tekst schrijven: Het lange, groene gras is zo mooi. Zeg gewoon 'het gras'. Je weet direct waarover het gaat.
Het idee is eigenlijk heel snel gerijpt om met die gedichten iets meer te doen. Het voorstel kwam van Poëziecentrum uit om die gedichten te bundelen, om ze uit te geven.
Het resultaat van dit alles is natuurlijk een mooie bundel die Poëziejongens heet en waar een mooie cover op staat met een kampvuurtje en een aantal jongeren in de nacht onder een sterrenhemel. Mysterieuzer kan het bijna niet, maar het is ook heel herkenbaar. Die goeie, ouwe tijd waar je jong bent en nog alles moet aanvangen, en daarboven staat Poëziejongens. Daar was ik heel blij om.
Het hoogtepunt kwam eigenlijk op de Boekenbeurs toen de jongens zelf hun boek mochten voorstellen. Samen met Mustafa hebben we een beetje een voorstelling gegeven van het boek en zijn ze zoals echte auteurs hun boek mogen gaan signeren voor alle geïnteresseerden, alle mensen die het boek wilden inkijken en kopen ook uiteraard.
Een boek overleeft je. Met name als je de opa's en oma's op de Boekenbeurs zag glunderen van trots en hun cameraatje zag bovenhalen. Dat gaat verhalen op zich creëren.
Opa is oma beu.
Dat gevoel is wederzijds.
Toch kunnen ze niet zonder elkaar.
Opa heeft de oorlog meegemaakt.
Oma beleeft hem nu.
Het blijven losse flodders.
Tot ze gaan slapen.
Dat schiet hij raak,
zoals tegen de Duitsers.
Zijn soldatenhart rijst op
en maakt oma tegenstander
terwijl ze bevrijd wilde worden.
Opa schoot zichzelf weer eens in de voet.
Wetende dat die jongens niet alleen heel mooi en heel geduldig hebben meegewerkt aan dit project en dat dat ook geresulteerd heeft in een Boekenbeursmoment waar ze samen met mij hebben gestaan met een bundel, en dat nu blijkt dat ze een prijs krijgen van de stad Tessenderlo, daar kan je alleen maar blij van worden. Zeker omdat je daar een klein radertje in dat geheel was. Dus ik ben wel een fiere mentor.
Wat heel belangrijk is en wat ik onthoud van dit project, is dat wij nog dikwijls te veel op traditionele manieren met poëzie en literatuur bezig zijn. Dat die pas aanslaat bij jongeren als ze er zelf mee bezig kunnen zijn. En zeker in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs is het noodzakelijk om echt dingen te beleven, echt dingen zelf mee te maken.
Ja, mannen, wij zijn enorm trots op jullie en enorm blij met dit mooie project en wensen jullie nog alle succes in de toekomst. Ga jullie pluim maar halen.
Het had allemaal iets enorm ontwapenends. Ik heb wel stiekem genoten van het gebeuren. Zeker ook omdat twee van de jongens op het podium hun typische, eigen zelf waren en onwennig met die vragen omgingen. Maar ze stonden daar toch maar en het is iets wat hun hopelijk lang zal bijblijven.
Metronoom, mijn vriend.
Repetitie begint. Dirigent slaat af. Speel.
Ik kan niet volgen. Ik denk aan mijn vriend.
Zie hem. Hoor hem.
Tik tak, tik tak.
Waar is hij toch, die krak.
Ik volg, hij leidt.
Wat ben ik zonder je?
Je bent rap, je bent sloom.
Je bent de beste, metronoom.
Als leerkracht Nederlands is dat enorm als je ziet hoe spontaan die mannen op het podium staan en spontaan vertellen, met een dikke understatement, van: Ja, het ging wel, het was wel goed. Ik denk dat ze er heel veel aan gehad hebben, dat het een heel waardevol initiatief was en dat zoiets zeker in de toekomst nog gebruikt mag worden.
Durf dingen te doen, ook al is het utopisch, ook al ga je er waarschijnlijk nooit geraken. Maar je bent nooit zo trouw geweest als dat je die utopische droom hebt nagestreefd. Neem het aan van een mijnwerkerszoon die in de rolstoel zit en tot zijn 25e nooit een roman had gelezen. En geloof mij, vroeg of laat zal je een wonder tegenkomen.