Bij de ontmoeting van culturen
CANON Cultuurcel ging in gesprek met imam Khalid Benhaddou over cultuur, angst en onderwijs.
Geborgenheid en vrijheid
Mensen zijn gehecht aan veel zaken. Door de grote veranderingen die zich vandaag voordoen krijg je de indruk dat we veel dingen die vandaag vanzelfsprekend zijn, zullen veranderen. Dat geldt op verschillende vlakken.
Op economisch vlak is de technologie aan het doorduwen in onze samenleving. Als je elke dag in de krant leest over digitalisering en robotisering, over jobs die sneuvelen, over een onzekere toekomst op de arbeidsmarkt, begrijp je dat mensen angstig worden. Tegelijk is er een kloof ontstaan tussen politiek en macht. De politiek is nog steeds lokaal verankerd, maar de macht is aan het globaliseren. De mensen hebben dan ook de indruk dat zij geen invloed meer hebben op de besluitvorming en dat die besluitvorming geen weerspiegeling meer is van de wil het volk, net omdat ze vooral op internationaal niveau genomen wordt. Ze vragen zich af: ‘Wie zal er straks nog voor mij zijn? Bij wie kan ik aankloppen als het niet meer zo goed met mij gaat?’
Op identitair vlak is er ook een verschuiving bezig. De identiteit waarin mensen zich geborgen voelen staat onder druk als veel culturen samen komen en die culturen een verschillende ontwikkelingssnelheid hebben. Als culturen elkaar ontmoeten, zijn mensen ook gedwongen met elkaar te communiceren. Ook daar duikt angst op. Er worden vragen gesteld zoals: ‘Wat is mijn eigenheid? Wat is mijn plaats in het geheel?’
‘De aanslagen in Europa hebben veel mensen het gevoel gegeven dat ze hier niet meer veilig zijn’
Ook op vlak van veiligheid is er een breuk. De aanslagen in Europa hebben veel mensen het gevoel gegeven dat ze hier niet meer veilig zijn. Dat is moeilijk omdat we zo gehecht waren aan die veiligheid en ze eigenlijk als vanzelfsprekend beschouwden. Die zekerheid is nu weg.
Mensen zien steeds meer in dat het maatschappelijke verhaal van absolute individualisering en vrijheid op zijn grenzen loopt. Door de individualisering zijn mensen onthecht geraakt van de gemeenschappen waar ze elkaar konden vinden en vertrouwen. De overheid is steeds meer aanwezig in ons leven. Tegenover die grote overheid voelen mensen zich machteloos. Daarom zoeken ze naar gemeenschappen waar ze aansluiting bij vinden. Het nationalisme speelt daarop in. Het zegt eigenlijk: ‘We gaan terug werken aan het sociale weefsel, want het individu kan dit niet aan. We gaan jullie angsten wegnemen. We gaan gemeenschappen ook beter definiëren. We moeten op elkaar kunnen rekenen, maar niet iedereen is welkom in onze gemeenschap, je moet aan de juiste voorwaarden voldoen.’
Op zich is dat erg menselijk. Mensen voelen zich niet goed in een keurslijf. De kerkelijke structuren van het verleden waren te moralistisch en paternalistisch dus hebben mensen zich vrijgevochten. Toch willen ze nog steeds ergens terecht kunnen, ook in metafysische zin. Dat geeft spanning. Je wil niet gegijzeld worden door een instituut, maar je wil er ook niet alleen voor staan. Geborgenheid én vrijheid, dat is wat mensen willen. Als kerkelijke structuren hierin nog een rol willen spelen, dan zullen zich moeten herbronnen en de mensen niet opnieuw angst aanjagen. Dat is ook de boodschap die ik als moslim binnen mijn eigen gemeenschap breng. Erken de tijdsgeest en schrijf van daaruit een verhaal dat niet verstikkend is maar dat wel een materialistische kijk op mens en wereld overstijgt.
Als het over religies gaat, heb je ook mensen die terug willen naar het verleden en een letterlijke interpretatie geven aan dat verleden. De vraag is dan alleen: naar welk verleden moeten we teruggrijpen? Kunnen we dat verleden wel letterlijk extrapoleren naar vandaag? Dat is moeilijk. Al ben ik de eerste om te erkennen dat de principes, waarden en ethiek die aan de basis van bestaande religies liggen vaak hun waarde hebben bewezen. Europa had in de tweede helft van de twintigste eeuw ook niet zozeer een probleem daarmee, maar vooral met het instituut en de sociale constructie die daaruit is voortgevloeid. Religie is echter meer dan de symbolen en rituelen van een instituut. Als je het breder invult, is er voor mij ook een verzoening mogelijk tussen religieuze bewogenheid en vrijheid.
Dialoog als remedie
Als je elkaar niet kent en geen informatie over elkaar hebt zijn vooroordelen snel gemaakt. Zo hebben Europeanen veel vooroordelen over nieuwe religies. Volgens mij zijn er twee redenen daarvoor. Ten eerste de herinnering aan het eigen verleden. De strijd tussen protestanten en katholieken, maar ook de moeilijkheden binnen de katholieke kerk. Sommige mensen zeggen: ‘We gaan de moslims toch niet via de achterdeur binnenlaten nu we net de katholieken via de voordeur hebben buiten gelaten.’ Dat zijn uitspraken die typerend zijn voor een samenleving die schrik heeft terug naar zijn eigen verleden te gaan.
Daarnaast is er de spanning tussen het Westen en de Islamitische wereld. De Islam wordt in Europa vaak nog als iets exotisch gezien, als iets waar we geen vat op hebben. Daardoor is in Europa de Islam vaak als een object besproken, iets dat onder loep werd gelegd en bestudeerd. Iets waar men hoogstens over kan spreken maar niet mee kan spreken. In de Europese geschiedenis is de Islam eigenlijk nooit als een respectabele gesprekspartner beschouwd. De Islam was voor Europa nooit een respectabel subject. Nochtans kan ook dat net de angst doen afnemen. Dat betekent wel dat de religie meer deel wordt van de samenleving en sterker wordt vertegenwoordigd in media, journalistiek, politiek en sociaal-culturele verenigingen.
'Veel angst verdwijnt als datgene waarvoor je bang bent dichterbij komt'
Daarom zouden de verschillende groepen in onze samenleving elkaar beter moeten leren kennen. Contact kan de labels wegwerken die mensen op elkaars hoofd kleven.
Voor contact is begrip en respect nodig. Het is een kwestie van het menselijke te zien in de vele verschillen, want verschillen zullen er altijd zijn. Ieder heeft zijn eigen verleden, eigen nationaliteit, eigen afkomst, eigen etniciteit, eigen geloofsovertuiging. Dé grote uitdaging vandaag is: ‘Hoe kunnen we al die verschillen op een degelijke manier managen?’. Ik denk dat we bemiddelaars nodig hebben. Mensen die het vertaalwerk doen tussen de verschillende referentiekaders en ons uitleggen waarom iemand denkt en handelt zoals hij doet. Nuanceren en contextualiseren helpt, dat ervaar ik dagelijks. Helaas zitten we in een tijd en samenleving waarin de politiek daar niet toe geneigd lijkt. Integendeel, politici spreken liever het buikgevoel aan en vertrekken vanuit de angsten die mensen hebben. Men gaat dat verder cultiveren, uitbuiten of er zelfs een heel politiek project op enten. Daarom vind ik dat we niet moeten wachten op politici, maar zelf initiatieven voor ontmoeting en dialoog moeten ontwikkelen. Dat zal uiteindelijk ook wel de juiste druk zetten op politici, want velen onder hen zijn conformistisch. Als politici zien dat er angst is, gebruiken ze die angst voor eigen doeleinden, maar als we de angst wegnemen dan zullen politici die ook niet meer kunnen gebruiken.
Ik bepleit dus een maatschappelijke verandering van onderuit. Ik ga uit van de maakbaarheid van de samenleving en van het feit dat we als samenleving sowieso over veel hetzelfde denken. Zo hebben we allemaal een gevoel van rechtvaardigheid, dat overstijgt de cultuur waartoe we behoren. Toch zijn we vaak niet geneigd dat op te merken omwille van de vele etiketten die we allemaal dragen. Maar als je door die etiketten heen kijkt, merk je dat er maar één ras is: het menselijke ras. De labels die mensen gebruiken zijn tot stand gekomen via opvoeding en educatie. Het vergt dan ook veel werk om mensen opnieuw verder te doen kijken dan de klassieke verdelingen die hen ook voor een deel hebben gemaakt wie ze vandaag zijn.
Tijd voor pedagogische professionaliteit
De school kan dialoog in actie brengen en leerlingen correct informeren. Ik besef dat het onderwijs vandaag kreunt onder juridisering en bureaucratie. Leerkrachten vragen: moeten we dit er ook nog bijnemen? En ze hebben gelijk, daarom is het niet alleen hun individuele verantwoordelijkheid maar vraagt het een aanpassing van de structuren. Dialoog mag geen hol woord zijn in het onderwijs. Binnen de schoolse structuren moeten mensen voltijds bezig zijn met de dialoog tussen leerlingen, leerkrachten, directies en ouders. Mensen die tijd hebben huisbezoeken te doen en de tijd nemen om aan ouders te vragen: ‘Hoe komt het dat jouw kind zo handelt? Wat is de achtergrond?’ Respect en erkenning voor elkaar zijn daarbij belangrijke sleutels. Ze werken beter dan alleen een sanctioneringsbeleid. Zo’n beleid werkt contraproductief omdat het vaak een miskenning is van de persoon en zijn gedachten en tradities.
‘Respect en erkenning werken beter dan alleen een sanctioneringsbeleid’
Om leerlingen correct te informeren is het goed dat leerkrachten zich inlezen, bijvoorbeeld over de Islam. Het gaat niet om de hele theologie en ook niet met de bedoeling dat de leerkracht zich in de klas voordoet als religieuze autoriteit. Maar achtergrondinformatie kan de dialoog vooruit helpen, want het kan de leerkracht helpen om te begrijpen waarom een leerling op een bepaalde manier handelt. Verder is het ook belangrijk dat leerkrachten niet meegaan in een emotioneel debat over de Islam. Het gebeurt dat een leerkracht meteen met de handen in het haar zit wanneer leerlingen een conflict hebben dat met de Islam te maken heeft. Maar wanneer twee kinderen elkaar pesten omdat de ene een brilletje draagt en de andere niet, zal diezelfde leerkracht wel meteen goed weet te interfereren. Ook wanneer een debat een religieus jasje krijgt, moet de leerkracht direct kunnen teruggrijpen naar zijn pedagogische instrumenten: schoolreglement, eindtermen, communicatiekanalen, zijn eigen professionaliteit.
Tot slot benadruk ik ook graag het belang van goed lesmateriaal. Dat ontbreekt vandaag nog grotendeels. Het kan de leerkracht Geschiedenis helpen om wanneer hij spreekt over verzet niet alleen het verzet bij ons tijdens de tweede wereldoorlog aan te halen maar ook voorbeelden te geven waarin leerlingen met een andere achtergrond zich kunnen herkennen. Hetzelfde geldt ook voor andere vakken. De basisvraag is: ‘Hoe kan je ervoor zorgen dat de inhoud afgestemd is op het publiek dat je voor ogen hebt?’
De hiërarchie van vrijheden
Ik vind dat een school ook moet durven terugvallen op algemene basiswaarden, zoals gelijkheid en respect. Als het gedrag van een leerling ingaat tegen een van die waarden moet je hem daarop aanspreken, ongeacht of wat hij deed cultureel of religieus gemotiveerd was.
Hieraan verbonden is de vraag hoe vrijheden tegenover elkaar staan. Is er een bepaalde hiërarchie of zijn vrijheden niet hiërarchisch georganiseerd? Staat de vrijheid van religie altijd bovenaan of staat die onderaan? Sommigen, ook moslims, beschouwen de vrijheid van religie als een absolute vrijheid. Mensen met een aversie voor religie zullen die vrijheid echter helemaal onderaan de lijst van vrijheden plaatsen. In onze rechtsorde werkt het zo dat wanneer twee vrijheden in conflict komen met elkaar een rechter een uitspraak moet doen. Ik ben er echter geen voorstander van om de samenleving enkel te organiseren op juridische normen. We moeten ook werken aan sociale normen en maatschappelijke consensus. Als we naar de rechter gaan voor conflicten over hoofddoeken, dan zal altijd wel één van de twee partijen ongelukkig zijn over het verdict. We moeten dat als samenleving meer zelf proberen uit te klaren. We moeten nagaan hoe we elkaar kunnen tegemoetkomen. Als een leerling zegt geen les te willen volgen bij een vrouwelijke leerkracht dan raakt hij aan het gelijkheidsbeginsel. Mensen discrimineren op grond van geslacht is wettelijk verboden en daar kan niet op toegegeven worden, geen duimbreed. Maar als het gaat over halalvoeding op school, dan kunnen we volgens mij wel iets doen. Dat raakt niet aan basisprincipes, het vraagt hoogstens een beetje praktische organisatie, zoals dat ook het geval is bij vegetarisch eten op school. Sommigen zullen daar doemscenario’s aan verbinden en spreken over islamisering, simpelweg omdat elke religieuze zaak zo wordt gekaderd. Mij lijkt het vooral belangrijk om daar waar vrijheden botsen met elkaar, na te gaan hoe we kunnen accommoderen.
Khalid Benhaddou werd geboren in 1988 in Gent. Hij noemt zichzelf ‘Belg, Vlaming, Marokkaan en moslim’. Hij kende toen hij twaalf jaar was al de hele Koran uit het hoofd, goed voor 6632 verzen. Zijn ouders zijn van Marokkaanse afkomst en hij werd in het Berbers opgevoed. Het Arabisch leerde hij – dankzij de verzen van de Koran – als tiener. Op zijn achttiende, de jongste imam van België. Momenteel is hij voorzitter van het platform voor Vlaamse imams en coördineert het netwerk van islamexperten. Hij won de Prijs voor de Mensenrechten in 2017 en schreef de boeken ‘Halal of niet? Islam en onderwijs in Vlaanderen’, ‘Is dit nu de islam? Hoe ik als moslim voor nieuwe tijden ga: rationeel, Europees en verzoenend’ en ‘Mag God nog’. Hij is daarnaast moslimtheoloog, imam van de grootste moskee El Fath te Gent, voorzitter platform van Vlaamse imam, mede-oprichter Cirra (eerste expertise-en onderzoekscentrum Islam in Vlaanderen) en coördinator onderwijsnetwerk islamexperten (werk samen met ministerie onderwijs rond preventie van polarisering en radicalisering). Hij kreeg in 2018 het Vlaams ereteken van de Vlaamse regering.