Anderstalige kleuters doen aan theatrale taalverwerving
Met wekelijkse workshops kwamen de kinderen via theatertechnieken in aanraking met taal. Uiteindelijk werd gewerkt naar een toonmoment, maar belangrijker was het proces daar naar toe: een drie jaar durend project rond de taalverwerving van de vaak anderstalige kleuters.
‘Cultuurparticipatie hebben we nog nooit op zo'n grote schaal gedaan, waarbij we én externe partners, én ouders betrokken’, zegt Marleen Dierickx die het project coördineerde. ‘We hadden wel al eens een voorstelling bezocht met een klein voor- of natraject, maar nog nooit zoiets intensief dat ons drie jaar lang met wekelijks workshops in de ban zou houden.
Voor het project zijn we vertrokken vanuit de insteek dat heel wat van onze kleuters een anderstalige achtergrond hebben. Ze starten dus vaak zonder kennis van het Nederlands. We wilden op een zo spontaan mogelijke manier iets doen met taal en door hen creatief te laten zijn met hun lichaam. Daardoor kwamen we bij theater uit.’
‘We zijn gestart met basis lichaamsoefeningen en fantasieontwikkeling, gevolgd door workshops waarbij ze moesten spelen met woorden en met posities. Na een tijdje gingen we dan op zoek naar een rolverdeling, naar wat de kinderen konden vertellen. Zo werden er zinnen gemaakt en bespeeld: hoe klinkt dat als ze het zingen, ritmisch opzeggen ...? Op die manier kwamen we tot een inhoudelijk verhaal.
We hebben in dat proces toegelaten dat sommige kinderen drie maand lang geen woord zeiden, maar gewoon observeerden. Als ze dan plots toch hun eerste woordje Nederlands lieten horen, gaf dat kippenvel. Door te spelen met taal konden we hen tot actief taalgebruik bewegen.’
Hoe ging dat precies?
‘We zijn begonnen met de kleuterleiders in contact te brengen met de externe partners, zodat ze elkaar en hun doelstellingen leerden kennen. Daarna volgden wekelijkse workshops, van oktober tot april. De eerste maanden speels verkennend, vanaf februari toewerkend naar een coherent toonmoment. Vanaf dan werden ook de ouders dichter betrokken. Alles eindigde dus met een toonmoment, maar om eerlijk te zijn was dat niet het belangrijkste: wel wat er tijdens die workshops gebeurde, of de kinderen al dan niet open bloeiden.’
‘En dat drie jaar lang dus!’, zegt Marleen. ‘We zijn begonnen met de eerste kleuterklas en vanaf dan bouwden we dan op. Het volgende jaar werkten we met tweede en eerste kleuter, het jaar nadien waren alledrie de kleuterjaren betrokken. Telkens haalden we er nieuwe partners bij: mensen uit de praktijk als Theater Antigone, De Unie der Zorgelozen, of van stedelijke cultuureducatie, een technische school voor het decor of een creatief naaiatelier ...
Ook de ouders werden gaandeweg dichter betrokken
Kwamen ze het eerste jaar alleen maar kijken, dan maakten we vanaf het tweede jaar een pool van actievere ouders, die hielpen naaien of decors bouwen. Eigenlijk wilden we ze het laatste jaar zelf mee laten spelen en muziek maken, maar de schroom daarvoor bleek nog te groot te zijn.
Er komt zeker een vervolg op, zo denken we na over een permanente expressieruimte. We zien wel wat er volgt, waarschijnlijk niet iets dat toewerkt naar een toonmoment, maar ik ben zeker dat elke kleuteronderwijzer op zijn manier de geleerde technieken verder zal gebruiken in de klas.’
Tips van Juf Marleen
- Leg contact met externe partners en werk samen het project uit.
- Laat je externe partner aan de slag gaan met de leerlingen en zorg ervoor dat de kleuterleiders al doende geprofessionaliseerd worden.
- Laat de kinderen wekelijks deelnemen aan een workshop die hun mogelijkheden uitbreidt.