Hoe pak je een pestprobleem aan én werk je tegelijk aan het cultureel bewustzijn van je leerlingen?
Aan de hand van kinderboeken, illustraties en boekjes die de kinderen zelf schrijven en illustreren verkent jeugdauteur Jan de Kinder samen met de leerlingen het thema ‘pesten’. de leerlingen ontdekken hun creatieve kant, ontdekken hun creatieve kant en tasten af hoe ze zich kunnen en willen gedragen op school.
Dat jeugdauteur Jan De Kinder naast zijn liefde voor tekenen en schrijven ook een passie heeft voor (straat)theater, improvisatie en vertellen, dat hoef je de kinderen van 3A niet te vertellen. In de Gemeentelijke Basisschool van Molenstede hangen de 21 leerlingen van de klas van juf Christel aan zijn lippen. Vloeiend gaat Jan over van een meer verbale uiteenzetting met veel vragen voor de klas naar een praktisch moment waarop de kinderen zelf kunnen tekenen, knippen en schilderen.
Zorgcoördinator Ria Peeters ziet het graag gebeuren. ‘We zijn al jaren actief bezig op onze school met ‘welbevinden’. Kinderen moeten zich goed en veilig voelen op school. Samenwerken aan een creatief project versterkt dat welbevinden enorm.’
Waarom pesten niet grappig is
Jan De Kinders voorbereiding is indrukwekkend: voor elk ontmoetingsmoment met de klas heeft hij verschillende activiteiten en stappen voorbereid. Hij begrijpt duidelijk dat afwisseling dé sleutel is om een groep kinderen geboeid te houden en weet hun aandacht goed vast te houden.
Jan legt een traject af met de leerlingen. Hij komt 5 keer naar de klas, verspreid over enkele weken. In de eerste sessie staan de culturele vaardigheden waarnemen en verbeelden centraal. De kinderen krijgen opdrachten als ‘Zoek met een verrekijker naar iets dat je mooi vindt. Zoek 4 geluiden in de klas of op school en beschrijf ze. Zoek een bepaalde geur en schrijf op hoe je je daar bij voelt. Teken de minst leuke plek op de speelplaats.’ De stap naar conceptualiseren en analyseren wordt ook gezet, met vragen over de tekening als drager, zoals ‘Wat voelde je tijdens het tekenen? Kan je zien dat je je droef voelde aan je tekening? Zou die er anders uitzien moest je je vrolijk hebben gevoeld? Hoe komt dat?’. De kinderen evalueren, reflecteren en becommentariëren.
Ik wil hen duidelijk meegeven dat ze zichzelf mogen zijn, hun eigen keuzes mogen maken. Luister naar jezelf, niet naar wat de buitenwereld je opdraagt. Het is een werkproces waarbij ze botsen op vragen en keuzes. Dat proces is belangrijk, niet het resultaat. Fouten maken mag!
Jan heeft het grote voordeel dat hij al een heel oeuvre bij elkaar heeft geschreven en uit verschillende eigen boeken kan putten. Van de Ezel die bleef staan (2009) komt aan bod, net als De Stier met de mooie Benen (2008) en Ben je bang in het bos, Grote Wolf? (2016). Maar het boek Rood - of waarom pesten niet grappig is blijft wel de leidraad. In plaats van het boek in het begin volledig te brengen, leest hij elke les enkele pagina’s voor - om de spanning erin te houden ...
Van Kamishibai tot krokodil
Om alle illustraties maximaal tot hun recht te laten komen, plaatst hij de tekeningen op groot formaat in een houten Kamishibai-theatertje. Hij deelt ook dagboekjes uit aan de kinderen en legt uit dat zijn eigen dagboeken één van zijn grote inspiratiebronnen zijn. Jan: ‘Ik ben begonnen met te laten zien hoe ik zelf werk, hoe een verhaal ontstaat. Bij mij vertrekken verhalen uit mijn eigen dagboeken. Gekruid met fantasie gaan ze een eigen leven leiden.’ Zo leren de kinderen hoe je een verhaal opbouwt, hoe verschillende personages op elkaar inwerken en wat je als lezer/kijker zelf kan invullen tussen de lijntjes.
De kinderen mogen hun dagboeken personaliseren, onder meer met een originele tekening op de cover: ze kiezen een dier, maken er een sjabloon van en vereeuwigen het met verf. Het wordt een kunstobject, maar ook een onderzoeksmedium. Jan: ‘Ik wil hen duidelijk meegeven dat ze zichzelf mogen zijn, hun eigen keuzes mogen maken. Luister naar jezelf, niet naar wat de buitenwereld je opdraagt. Het is een werkproces waarbij ze botsen op vragen en keuzes. Dat proces is belangrijk, niet het resultaat. Fouten maken mag! Ik merk dat ze het volhouden. De ouders vertellen dat de kinderen ‘s avonds spontaan verder schrijven in hun dagboeken.’
Tekstballonnen en geheimen
Bij een tweede sessie introduceert Jan storyboards: wat gebeurt er in het verhaal? Wie zijn de verschillende personages? In welk personage herken je je? Wie zou jij zijn in dit verhaal? Jan: ‘Ik heb toen ook de link gelegd met vervelende dingen die ik zelf als jongetje meegemaakt heb. Op die manier begrijpen ze en denken ze na over hun eigen ervaringen en posities binnen de groep.’ Aan de hand van tekstballonnen die ze zelf mogen toevoegen, kunnen de kinderen de personages zelf laten spreken. ‘Zo plaatsen ze zichzelf echt in het verhaal. Bovendien kan je op die manier het gegeven ‘erbij staan en niets zeggen’ introduceren.’ Elk kind krijgt de kans om een eigen verhaal te schrijven.
En er komt een leuk nieuw aspect bij: elke leerling maakt een geheim mini-boekje, dat verborgen zit in een groot, oud boek. ‘Ik vertel hen dat ik een koffer heb gevonden vol oude boeken, in een vervallen huis. Binnen in elk boek zit een mini-boekje waarin ze hun geheimen mogen schrijven én hun grootste wens voor hun toekomst. In tegenstelling tot het dagboek wordt dit boekje angstvallig afgeschermd van andere ogen, zeker van de ouders! Maar ik denk: wie nu al iets schrijft over zijn of haar toekomstdromen en daar af en toe naar teruggrijpt, die is al een beetje bezig met zijn pad te vinden’.
Rode elfjes
In de Openbare Bibliotheek van Diest wordt een toonmoment georganiseerd. Daar worden onder meer ook gedichten getoond die de kinderen maakten: ‘elfjes’ of gedichten van amper elf woorden verdeeld over vijf regels. De kinderen vonden inspiratie in Rood, door elk één woord uit het boek te halen en hun keuzes met elkaar te delen. Bovendien speelden ze met typografie en compositie. Jan merkt dat sommige kinderen vooral houden van het creatieve aspect, terwijl anderen het meer emotioneel aanvoelen. Ria Peeters: ‘De kinderen zaten heel snel in het project. Het werd op een boeiende en speelse manier aangebracht zonder bepaalde onderwerpen uit de weg te gaan.’
’t Zal WELzijn
Elke leerling moet zich fijn en veilig voelen op school. Zonder angst voor pesterijen. Via het project ’t Zal WELzijn -een initiatief van de VLOR i.s.m. CANON Cultuurcel en Iedereen Leest- ontdekten 54 scholen hoe cultuureducatie daaraan kan bijdragen. Ze werkten allemaal volgens de theorie van Cultuur in de Spiegel. Meer tips om aan welbevinden in de klas te werken vind je op onze inspiratiepagina.
Versterk cultureel bewustzijn in de klas.
Wil je meer inzetten op cultuur in jouw klas? Ontdek hoe.
Culturele vaardigheden
waarnemen
- Vanuit een waarnemende opdracht (vb. kijk eens om je heen in de klas door een leeg wc-rolletje: wat valt je op?) verzamelen de leerlingen informatie en leren ze aandachtig kijken en luisteren naar de wereld om hen heen.
verbeelden
- Die observaties zet jeugdauteur Jan De Kinder vlot om in andere opdrachten, waarbij de kinderen worden aangemoedigd om hun verbeelding te gebruiken en zich alternatieve situaties in te beelden.
conceptualiseren
- Door hun bemerkingen te conceptualiseren, kunnen de leerlingen nieuwe verhalen creëren met personages, illustraties en een narratieve lijn. Waar vertrek je van? Wat geef je eerst prijs? Wat kan ik meegeven tussen de lijntjes? Lichaamstaal, woorden, passief toekijken: alles wordt besproken en uitgetest aan de hand van vragen, hypothetische situaties en verhalen.
analyseren
- De vragen die Jan elke sessie stelt, moedigen de kinderen aan om verklaringen te zoeken en hun eigen gedrag af te toetsen aan dat van hun klasgenoten. Zowel de eigen identiteit (Wie ben ik? Wat wil ik later worden? Wat schrijf ik over deze dag in mijn dagboek? Welke opties heb ik?) als de verhouding met anderen komt uitgebreid aan bod.
Dragers
Grafische tekens
- Binnen dit project ligt een grote nadruk op taal, maar ook grafische tekens en illustraties spelen een grote rol. Het dier dat leerlingen kiezen om op de cover van hun dagboek te zetten is niet minder dan een symbool van hoe ze zichzelf (graag) zien.