Zoeken naar speling in het krachtenveld
CANON Cultuurcel sprak met wijsgerig pedagoog Jan Masschelein (KU Leuven) over angst, leren en cultuur.
Angst: onbestemd en voortdurend
Angst is een soort van stemming, een onbestemd gevoel. Ik durf niet stellig te zeggen dat we vandaag echt in angstige tijden leven, al zijn er wel aanduidingen. Een mooi voorbeeld is ons gebruik van nieuwe sociale media. In zijn boek De virtuele spiegel. Waarom Facebook ons ongelukkig maakt koppelt socioloog Koen Damhuis angst aan het gevoel niet erkend te worden. Het gaat om de schrik onbeduidend te zijn, de vrees om niet te bestaan. Vreemd genoeg is die angst vandaag de sterkste manier om te ervaren dat we bestaan. Voor mij raakt Damhuis daar iets fundamenteel, namelijk dat onze bestaanservaring vandaag sterk gekleurd wordt door sociale media.
We hebben allemaal een enorme nood aan profilering. Je kan op sociale media niet bestaan zonder profiel. Zo’n profiel moet je ook onderhouden, het vraagt continu aandacht. Dat brengt voortdurende ongerustheid met zich mee. Voortdurend moet je bekommerd zijn om reacties die je krijgt, om vrienden maken en houden, om de manier waarop je verschijnt. Een profiel betekent ook dat je je op een publieke scène beweegt. Ook die zichtbaarheid op sociale media moet je continu monitoren. Ik sprak daarover met iemand in de jeugdhulp die een driedaagse voor jongeren had georganiseerd in de Ardennen. Een voorwaarde voor deelname was dat de jongeren hun smartphone thuis lieten. Eén van de deelnemende jongeren had iemand anders gevraagd om zijn profiel gedurende zijn drie dagen afwezigheid bij te houden en aan te vullen. Zo ver gaat dat. Ook al lijkt de impact daarvan maar oppervlakkig, eigenlijk is het dat niet.
Het internet vergeet ook niet. Alle dingen die je hebt gedaan worden bijgehouden en zetten je vast. Je wordt aan je eigen verleden vastgeklonken.
Zoeken naar speling
Ik ben niet tegen virtualisering en digitalisering, dat zou ook ridicuul zijn. Maar ik merk dat we eigenlijk nog altijd niet weten hoe we daarmee moeten omgaan, en ook niet wat er precies gebeurt – ook al zitten we er middenin. Het doet iets met ons gevoel van realiteit, we verzeilen namelijk in een situatie van irrealiteit. Vele hedendaagse angsten kunnen volgens mij daarmee in verband worden gebracht.
De school zou hierop een antwoord kunnen bieden, tenminste als je “school” definieert als plaats waar je geïnteresseerd kan geraken in de realiteit. “Werkelijkheid” is een beter woord dan “realiteit” omdat het zo mooi aangeeft dat het ook voor de leerling “moet werken”. De school moet hem raken. Ze doet dat vandaag helaas of wellicht vaak niet.
Ook binnen een school is de aantrekkingskracht van sociale media natuurlijk enorm. Dat valt me op telkens als ik college geef. Ik vraag de studenten altijd om hun smartphone weg te stoppen, maar zodra ik het woord “pauze” uitspreek grijpen ze onmiddellijk terug naar dat ding. De school zou je de kracht moeten geven om aan die drang te weerstaan. Friedrich Schiller, een leerling van Kant, zei: “Cultuur is datgene wat speling geeft in het krachtenveld waarin we zitten.” Dat betekent dat je afstand neemt van je eigen profiel en van het idee dat je altijd zichtbaar moet zijn.
Hannah Arendt schrijft in haar stuk Crisis in de opvoeding dat naar school gaan betekent dat je je nog niet in de publieke ruimte begeeft. In die publieke ruimte ben je onderworpen aan voortdurende zichtbaarheid. In haar tekst, geschreven eind jaren 1950, heeft ze het over kinderen van filmsterren. Die kinderen worden blootgesteld aan een permanente zichtbaarheid die ze eigenlijk nog niet aankunnen. Bij sociale media is die zichtbaarheid nog vele malen groter. Voor mij is dat iets anti-cultureel.
Schiller schreef dat de Franse revolutie een grote objectieve vrijheid bracht maar dat we het karakter nog niet hebben om daarmee om te gaan. Hij bedoelde dat we nog niet kunnen spelen met de krachten. Daarom zegt hij ook dat de échte mens is de spelende mens is. Die heeft een vrijheid ten aanzien van de regels en de krachten die aan hem of haar trekken. De mens is dan niet alleen de speelbal, maar kan ook zelf spelen en heeft dus “speling”. Maar, de vrijheid die het spel zo brengt is overigens niet hetzelfde als keuzevrijheid. Keuzevrijheid hebben we in tijden van snelle media misschien zelfs te veel, zo veel dat we ons nergens echt toe willen binden. De vrijheid waarover het hier gaat betreft de verhouding ten aanzien van datgene wat mij aanspreekt en dus al belang gekregen heeft voor mij en dus niet van mij uitgaat, maar precies vraagt om er mij toe te verhouden. Zoals de liefde voor een vak of een zaak inhoudt dat we er ons mee inlaten en er ons aan wijden. Maar we zijn er ook door gegrepen; liefde kiezen we niet en we zijn er bezorgd voor dat we de juiste woorden kiezen en dat onze daden correct zijn, wat dus een vrijheid impliceert.
Profilering buiten spel
De school is geen ruimte die publiek is, al kunnen leerlingen in een schoolgebouw bijna altijd worden gezien. De leerkracht staat vooraan in de klas net om de leerlingen te kunnen zien. Dat werkt echter anders dan bij sociale media, want de leerkracht is ook zichtbaar en daarmee structureel kwetsbaar. Op dat moment is hij niet in een machtige positie. Elke leerkracht voelt die kwetsbaarheid. Voor mij is die kwetsbare situatie interessant. Het betekent dat je als leerkracht je leerlingen nergens toe kan dwingen. Maar je kan wel hun interesse wekken.
"We willen niet de oude, traditionele school, we doen een oproep om de school opnieuw uit te vinden. "
Maarten Simons en ikzelf pleiten voor een andere school. We willen niet de oude, traditionele school, we doen een oproep om de school opnieuw uit te vinden. Daar zijn twee cruciale aspecten aan. Het eerste aspect is, zoals ik al aangaf, het afstand nemen van die profilering. Kan de school de profilering zoals die gebeurt op sociale media buitenspel zetten? Ik stel vast dat scholen vandaag digitale geletterdheid vaak in een technische zin interpreteren. Leerlingen moeten met de computer kunnen werken en zoekopdrachten uitvoeren. Maar de scholen doen niets om de kracht van profilering af te zwakken. Ik zie zelf trouwens ook niet goed hoe je dat precies kan doen. Misschien moeten we er ook niet per se iets tegen doen, maar er iets mee doen.
Het tweede aspect is dat de digitalisering en het internet een enorme ontheiliging met zich mee heeft gebracht. Niets is heilig en je kan alles vinden op het internet. Daar zit op zich iets schools in, want de dingen worden “vrijgemaakt” en op tafel gelegd. Maar het is ook belangrijk voor een school dat de dingen interessant worden gemaakt. Daarmee bedoel ik dat de dingen blijven haperen, dat ze de kans krijgen om in de hoofden van de leerlingen te kruipen, en hen te vormen. Maar kan er iets van wat zo vluchtig passeert op het internet ons ook nog écht iets zeggen? Ook op dat vlak moeten we nadenken over wat de school kan doen. We moeten een omgang of werkvorm zoeken zodat die vele digitale beelden de leerlingen kunnen aanspreken. Volgens mij kan dat alleen als we stilstaan en de dingen de kans geven om ons iets te zeggen.
Het vertragingseffect van het digitale
In dat verband is de visie van de Franse filosoof Bernard Stiegler interessant. Hij merkt op dat sinds de uitvinding van het schrift onze taal meer gespatialiseerd wordt: er komt letterlijk ruimte tussen de woorden. De woorden kleven niet aan elkaar zoals bij gesproken taal. Je kan iets herlezen en bestuderen of zelfs met de letters op papier creatief aan de slag gaan en er iets nieuws mee maken. Bij gesproken taal is dat niet het geval, eenmaal uitgesproken zijn die woorden weg. Dankzij audiovisuele media kunnen we ook wat we zien en wat we horen steeds opnieuw afspelen. Iedereen heeft altijd en overal een telefoon bij, kan foto’s nemen en films maken en zo de wereld reproduceren. Het medium heeft daarom eigenlijk een sterk emanciperend potentieel. Net als het schrift creëren audiovisuele media een soort vertragingseffect. Maar om met de geschreven letters om te gaan hebben we praktijken moeten zoeken, ook schoolse praktijken, zoals het maken van opstellen en dictees. Zo’n praktijken moeten we ook ontwerpen voor het digitale. We moeten manieren vinden om afstand te nemen van beeld en geluid, ze te vertragen en ze te analyseren.
Afterschool is een interessante film uit 2008 die in dat perspectief het bekijken waard is. De film vertelt het verhaal van een jongen die op het internet voortdurend kijkt naar porno, geweld, mensen die vallen en daarmee uitgelachen worden, enzovoorts. De film schetst goed hoe die virtuele wereld van die jongen geen realiteit kent. Als gevolg daarvan begint hij zichzelf te slaan, zijn hoofd onder koud water te stoppen, … Dat is niet eens vergezocht. Je ziet vandaag veel jongeren die zichzelf pijn doen, in hun armen krassen, maar ook mensen die extreem gaan sporten, bijvoorbeeld meerdere marathons na elkaar gaan lopen. Je kan je afvragen of het toeval is dat de opkomst van het internet ook samengaat met opkomst van dergelijke extreme fysieke praktijken. Jezelf pijn doen wordt dan datgene waarmee je een ervaring van realiteit gaat bemiddelen. Maar Afterschool toont ook dat je de beelden op een scherm niet moet vermijden, maar dat je moet proberen mét die beelden een gevoel van realiteit tot stand te brengen. Daarvoor moet je ze bewerken en verbinden met bepaalde praktijken. Dat is de uitdaging waar we voor staan en die vandaag natuurlijk al in allerlei experimenten en initiatieven wordt opgenomen. Zo is de wijze waarop die film gemaakt is zelf onderdeel van zo’n praktijk die ons iets toont en tegelijk ten aanzien van wat ze toont een afstand schept. Daarmee wordt vorming mogelijk gemaakt.
Jan Masschelein is hoogleraar wijsgerige pedagogiek aan de KU Leuven, waar hij werkzaam is aan het Laboratorium voor Educatie en Samenleving. Zijn onderzoek betreft vooral de publieke betekenis van de school en de universiteit. Het richt zich meer specifiek op het heruitvinden van hun publieke werk- en studievormen in confrontatie met maatschappelijke en technologische uitdagingen. Samen met studenten is hij geëngageerd in het ontwerpen van experimentele pedagogische praktijken en plekken, waarbij veel aandacht wordt besteed aan film, cartografie en wandelen. In het Nederlands publiceerde hij, telkens in samenwerking met Maarten Simons, onder meer: Globale Immuniteit. Een kleine cartografie van de Europese ruimte voor onderwijs (2003), Europa anno 2006. E-ducatieve berichten uit niemandsland (2006); De schaduwzijde van onze welwillendheid. Kritische studies van de pedagogische actualiteit (2008), de Apologie van de school. Een publieke kwestie.(2012) en De leerling centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering. (2017). Daarnaast was hij de redacteur van De lichtheid van het opvoeden. Een oefening in lezen, kijken en denken. (2008, 2018), gebaseerd op een analyse van de film ‘Le fils’ van de gebroeders Dardenne.