We moeten niet bang zijn van angst in een wereld van cultuur
Kinderpsychiater Peter Adriaenssens (KU Leuven) legde aan CANON Cultuurcel uit waarom angst niet noodzakelijk als een slecht gevoelen moet ervaren worden en dat culturele blootstelling van wezenlijk belang is bij het vormingsproces van jongeren.
We moeten niet bang zijn van angst
Angst kan heel verlammend werken. Instinctief kiezen we daarom vaak om ervan weg te lopen of om ons ertegen te verdedigen. Maar angst kan ook een instrument zijn dat ons uitnodigt om iets te doen. Angst informeert ons over dreigend gevaar. Puur instinct is echter een onbetrouwbare raadgever, zeker wanneer we letterlijk nemen wat het ons ingeeft.
Deze vaststelling maakt me nieuwsgierig naar wat mensen angstig maakt en waarom er soms zo’n groot verschil is tussen ons gevoel en de feitelijke realiteit. Denk bijvoorbeeld aan het verschil in interpretatie over het aantal vluchtelingen. Veel mensen ervaren de migratiegolf als een massale instroom, terwijl de concrete cijfers dat eigenlijk tegenspreken.
Bij jonge mensen is het gevoel sterk ontwikkeld. Vandaag de dag mag je ook overal je mening over geven. Sociale media zijn doorweven van vernederende uitspraken en grove taal.
Anders leren waarnemen kan het gevoel in de goede richting sturen. Wie iets nieuws leert kennen, staat vaak open om zijn ideeën te veranderen. Onze geest kan zich in een onverwachte situatie niet in zijn klassieke plooi leggen en wordt gedwongen om bij te leren. Net zoals persoonlijk contact met vluchtelingen het beeld dat we over hen gevormd hadden corrigeert, kan bijvoorbeeld door iets op een culturele of expressieve manier te benaderen onze manier van oordelen wijzigen.
Veel kinderen worden thuis slechts in beperkte mate blootgesteld aan kunst en cultuur, omdat heel wat mensen cultuur enkel als een luxeartikel of gewoon als een bezigheidstherapie beschouwen. Het komt er dus op aan cultuur zodanig aan te pakken dat jongeren ontmoetingen met het onverwachte beleven.
‘Het komt er dus op aan cultuur zodanig aan te pakken dat jongeren ontmoetingen met het onverwachte beleven'
Ik denk bijvoorbeeld aan het thema seksualiteit. Voor veel jongeren blijft het moeilijk daarover te spreken. Maar misschien kan het wel in een toneelstuk aan bod komen. Het is best mogelijk dat die voor hen ongewone vorm precies de gepaste is. Ze zouden het anders misschien nooit aangedurfd hebben om over seks te spreken. Daarna kan je hen in een expressiesessie bijbrengen hoe ze zich anders kunnen uitdrukken.
Het buikgevoel van jongeren mag je niet zomaar worden wegzetten als iets irrationeels dat door gezonde informatie en nuchtere cijfers eenvoudig kan worden weerlegd. Vandaag wordt al te vaak de meest simplistische oplossing naar voren geschoven waarbij de rationaliteit het moet winnen van het gevoel. Dat noem ik de neurobiologie van de angst. Precies door ‘contextueel te leven’, open te staan en te willen begrijpen waar de angst bij de andere vandaan komt, leren we ook ons eigen waardensysteem te verkennen en kunnen we komen tot een tegensprekelijk debat.
Inzetten op echte participatie
Om tot debat te komen moeten we inzetten op reële participatie. De jongeren van vandaag hebben, meer dan dit bij vroegere generaties het geval was, interactie nodig. Ze zijn vrijer opgevoed, beschikken over een rijker taalregister en zijn minder onder de indruk van macht en gezag. Jongeren dagen ons uit om participatief te werken. De schoolklas is eigenlijk een stuk van de wereld en de leraar wil de jongeren helpen om een toegang te vinden tot die wereld. Maar om dat te doen moet hij de jongeren ook om hun medewerking vragen. Hij moet een beroep kunnen doen op hún bereidheid om hun wereld aan hem te tonen en die twee werelden – de hunne en de zijne – samen te verkennen en de raakpunten te ontdekken. De inbreng van de leerlingen kan de lessen van elk vak verrijken.
Met participatie op school worstelen wij nog vaak. Leraars worden, naast hun taken als lesgever, vaak overbelast met bijkomende verplichtingen zoals toezicht houden op de speelplaats. Tieners zouden eventueel kunnen bijspringen. Dat zou een kostbare ervaring kunnen zijn. Tieners luisteren beter naar leeftijdsgenoten, zijn gevoelig voor erkenning. Zo blijft participatie niet beperkt tot een stem in de leerlingenraad.
Iedere leraar is taalleraar
Correct taalgebruik maakt deel uit van het normale gedragspatroon van jongeren en moet gestimuleerd worden. ‘Hoe zeg ik het?’ is een vraag die ouders en leraars zich geregeld moeten stellen. Bewustzijn van het gevoel van anderen betekent: erop te letten tijdens een gesprek geen zelfverdediging uit te lokken. Taal biedt hierbij essentiële ondersteuning. Door met jonge mensen een rijke omgangstaal te hanteren brengen we hun de vaardigheid bij om iets op verschillende manieren te verwoorden. Zo leren ze aandachtig naar elkaar te luisteren.
Als volwassene is het belangrijk te spreken vanuit de ik-vorm. Zo leert de jongere hetzelfde te doen. Taal is bij uitstek een cultuurdrager. Boeken lezen leidt tot taalverrijking, maar luisteren naar een boeiende gastspreker of een toneelvoorstelling bijwonen doet dat ook. Niet zelden komen jongeren onder de indruk van wat ze er te horen krijgen en juist dit is belangrijk. Ze kunnen voor inbreng zorgen: de tekst van een rapliedje bijvoorbeeld kan hen fel aanspreken, wat de mogelijkheid opent om in dialoog te treden over de manier van verwoorden, net zoals bij de bespreking van een gedicht.
Maar taal is niet altijd de beste manier om je uit te drukken. Ieder kind wordt geboren met een veelheid aan talenten. Zo zien we dat kleuters soms heel creatief kunnen zijn, maar slechts weinigen zullen op volwassen leeftijd nog op deze gave kunnen terugvallen. Sociale conditionering is daar niet vreemd aan. Het is daarom veel belangrijker om de talenten en vaardigheden van een kind in kaart te brengen dan etiketten te plakken op elk probleem dat het kind zou hebben. Juist door in te spelen op aanwezige talenten kunnen we jongeren op een positieve manier terechtwijzen – ‘waarom ben je zo grof? jij bent op andere momenten juist grappig.’ Zo kan je hen aanmoedigen om zich uit te drukken op de manier die hun het beste ligt? Misschien is dat niet met woorden, maar met zang of dans.
‘De rationele geest wordt vaak ten onrechte tegenover het welbevinden, de onderbuik geplaatst’
De rationele geest wordt vaak ten onrechte tegenover het welbevinden, de onderbuik geplaatst. Die onderbuik moet juist gestimuleerd worden om jongeren goesting te laten krijgen en het leerproces te bevorderen.
Leerlingen met een migratieachtergrond die thuis geen Nederlands spreken behalen studieresultaten die niet moeten onderdoen voor die van de Nederlandssprekende klasgenoten. Nederlands als taal moet dan ook niet alleen benaderd worden vanuit het vak Nederlands, want ook andere vakken hebben het Nederlands als voertaal. Ook tijdens die lessen kan zich een incident voordoen en kan een leerling emotioneel reageren. Dit zijn momenten van interactie die allemaal gerelateerd zijn aan taal. Het lerarenteam moet dan ook een collectieve visie hebben over hoe leerlingen te stimuleren en in het bijzonder over de rol die de taal daarbij vervult.
Vanuit welk kader leeft gij?
Het is evident dat een levensbeschouwelijk vak over waarden en normen gaat. De secularisering maakt het evenwel des te meer noodzakelijk dat de leraar aan jongeren duidelijk maakt vanuit welk kader hij denkt en spreekt. In de dagdagelijkse klaspraktijk moet een leraar de vertolker zijn van een soort ‘grondwet voor het leven’, een gedeeld waardenkader en afspraken tussen mensen. Theater, film, literatuur en andere kunsten bevatten bemiddelende strategieën die kunnen worden aangesproken om deze waarden te duiden. Een Syrisch kunstenaar kan op die manier aantonen dat hij voldoende woede in zich heeft door wat hij heeft meegemaakt om zelf ook aan anderen kwaad te berokkenen, maar er ondanks alles voor kiest zijn ervaringen te vertalen in muziek. Jongeren moeten vaardigheden ontwikkelen en verfijnen om eigen antwoorden te formuleren voor de wereld van vandaag en morgen, zonder dat wij hen onze waarden en normen van bovenaf opleggen.
Herkenning en parallellen trekken zijn daarbij belangrijke sleutels. Een leraar lichamelijke opvoeding kan evengoed een belangrijke meerwaarde bieden als een leraar die cerebrale vakken onderwijst. Ook hij gaat in zijn lessen gaat om met grenzen, verlies of het oplossen van conflicten.
Oefenen met de echte wereld
Jongeren mogen niet afgeschermd worden van de wereld. Ze moeten juist leren er over mee te praten. Een kind dat altijd alleen naar televisie kijkt, wordt ondergedompeld in beelden, geluiden en informatie. Maar wanneer een ouder bij het kind gaat zitten en luidop mee nadenkt en becommentarieert wat het programma toont, voegt hij er een mening aan toe. zo ontstaat een gesprek over wat er te zien is. We voorkomen op deze manier dat de wereld later enkel nog geduid wordt op café en kweken zin voor nuancering. We leven immers in een tijd waarin volwassenen ook niet altijd het goede voorbeeld geven: een brutale bek opzetten leidt blijkbaar vaak tot succes. Het is dan ook heel moeilijk om jongeren het belang van beleefdheid en nuance bij te brengen. Ervaren, beleven, maar vooral de mogelijkheid bieden om de wereld mee te beleven zijn dan ook essentieel.
Heel wat kinderen worden vandaag afgeschermd van bepaalde invloeden, net zoals in vroegere tijden bepaalde boeken niet mochten worden gelezen. Zo zijn er jongeren die niet over seks mogen praten of die thuis enkel de traditionele verhoudingen in een gezin leren kennen. Op school blijkt echter dat ze toch de breedte van het denken meenemen en daar heel goed combinaties mee kunnen maken. Ze weten bijzonder goed wat ze waar kunnen zeggen. Onder vrienden of tegen een partner zeggen ze: ‘dat wil ik later toch anders aanpakken’.
Je moet je dus niet te veel zorgen maken over het feit dat jongeren soms in verschillende contexten opgesloten zitten. Zolang er geen hiërarchie van denken wordt opgelegd is er geen probleem. Schaamteverwekkende ervaringen mogen zeker niet verdrongen worden, want door zulke belevenissen in gedachte te houden kan een mens hoopvol evolueren.
De culturele sector biedt ontzettend goede instrumenten om de wereld voor jongeren bespreekbaarder te maken. Maar de grote handicap ervan is dat cultuur niet binnen een bepaald tijdsbestek kan aantonen waar ze een verschil maakt. Als een puzzel legt de jongere zelf langzaamaan stukjes bij elkaar. Beleidsmensen moeten dat aspect van tijd respecteren. Iedereen kent een leraar die ooit met enkele woorden zijn wereld veranderde, terwijl het resultaat daarvan op het moment zelf niet te merken was. Er is dan ook veel reden om hoopvol te blijven.
Bovendien moet de culturele sector aan de jeugd gratis aangeboden worden, zodat jongeren er letterlijk zonder drempelvrees kunnen binnenlopen.. Jongeren moeten simpelweg ’s avonds cultureel actief kunnen zijn: een wijkcentrum of een theater in de buurt die voor hen open staan bieden heel wat mogelijkheden. Anderzijds moet de culturele sector zelf zich hoeden voor overdreven gulzigheid en drang naar exclusiviteit. De sector moet in alle bescheidenheid zoveel mogelijk kansen op culturele blootstelling creëren, waarbij ervaren, beleven en participeren centraal staan.
Mens worden
Cultuur speelt een grote rol bij het mens worden, merkwaardig genoeg zelfs bij hen die kunst en cultuur geen warm hart toedragen. Al is het maar wat betreft de manier waarop ze proberen te verwoorden wat ze niet waarderen. De manier waarop jongeren over cultuur nadenken en er een eigen definitie aan geven, leidt soms tot oppositie tegen een bepaald beeld van cultuur. Het dictaat van de ‘goede cultuur’ zoals dat vroeger vaak geuit werd, is dan ook weinig constructief. Cultuur moet juist voldoende breed zijn om iedereen de kans te bieden om van diverse vormen ervan te kunnen genieten.
We leven in een golf van kennisexplosie die uniek is Leerlingen moeten abstract-theoretisch leren denken, maar er is ook nood aan praktijk. Vroeger ging het zo snel niet. De koppeling naar de praktijk was veel eenvoudiger. Vandaag bestaat er juist een groot risico op een kloof met de praktijk. Die koppeling tussen theorie en de ‘echte wereld’ vraagt opnieuw meer aandacht.
De nood aan praktijk wordt bijvoorbeeld duidelijk bij academische opleidingen en evenzeer bij de lerarenopleiding. Van leraars komt dan ook vaak de verzuchting dat onderwijstheoretici zelden voeling hebben met de concrete klaspraktijk. Ervaringsgericht studeren zou meer aandacht moeten krijgen, maar er gaapt natuurlijk ook een brede kloof tussen het grote aantal studenten en de mogelijkheid om ervaring opdoen in te bouwen in een curriculum.
Evenzeer moeten studenten die theoretisch en cerebraal sterk zijn de kans krijgen om zich in hun sterkte verder te vervolmaken.
Door met jongeren op een constructieve manier om te gaan, het debat met hen durven aan te gaan en cultuur zoveel mogelijk bij hun vorming te betrekken, helpen we hen bij het verwerven van vaardigheden om zo hun eigen leven vorm te geven.
Peter Adriaenssens was hoofddocent Kinder- en Jeugdpsychiatrie, faculteit geneeskunde KU Leuven. In 2019 ging hij met emeritaat. Daarnaast stond hij aan de wieg van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Vlaams-Brabant waar hij directeur is. Vanuit die twee domeinen komt hij in contact met de temperatuur van jongeren in de knel. Reeds vroeg begon hij met lezingen doorheen Vlaanderen ouders hierover te informeren en hen te steunen in dagelijkse opvoeding, ter preventie van jeugdpsychiatrische problemen. Zijn ontmoeting met zuster Jeanne Devos werd een nieuwe pijler in zijn engagement. Sinds 2004 werkt hij in haar projecten voor kindarbeiders in India en leidt hij het fonds dat de Leuvense Universiteit voor haar oprichtte. Inmiddels kunnen kinderen die misbruikt worden in huisarbeid terecht in vijf kleinschalige vluchthuizen waar personeel opgeleid werd. Maar ook in eigen land zijn er teveel kinderen die naar een rechtvaardiger leven verlangen. Hij werd voorzitter van het Kinderarmoedefonds in de schoot van de Koning Boudewijnstichting en het Rode Neuzen Fonds dat ijvert voor een grotere openheid voor psychische problemen bij jongeren. Na diverse boeken over aspecten van opvoeding publiceerde hij in 2018 met ‘Verbolgen Verbonden’ een oproep tot meer verbonden samenleven, een engagement van burgers om mensenrechten dagelijks plaats te geven in het leven en vooral te blijven vertalen naar jongeren in ontwikkeling.